Kirsten Poortier – Wat maakt de mens

Impressie van de bijeenkomst van het Filosofisch Café Haarlem op 16 april 2025

Op deze avond hield Kirsten Poortier voor 75 bezoekers een inleiding over haar boek Wat maakt de mens? Omdat dit boek ook het VWO-eindexamenboek filosofie is, waren onder de bezoekers ook 23 leerlingen en 2 docenten aanwezig die zich aan het voorbereiden zijn voor het examen in mei.

Kirsten Poortier is docent filosofie en kunst en was mederedacteur van het handboek Filosofie op school (2021). Samen met Erik Myin, hoogleraar filosofie aan de Universiteit Antwerpen, schrijver over waarneming, cognitie en bewustzijn, en Peter-Paul Verbeek, hoogleraar filosofie en ethiek van wetenschap en techniek en tevens rector magnificus aan de Universiteit van Amsterdam, heeft zij het eindexamenboek Wat maakt de mens? geschreven.
k.poortier@rug.nl

In dit boek onderzoekt Kirsten Poortier wat ons tot mens maakt en waarin wij verschillen van dieren en computers. Zij begon haar inleiding met een aantal beschrijvingen en metaforen die zijn gebruikt om de mens te beschrijven in het Antropoceen, het tijdperk waarin het aardse klimaat en de atmosfeer de gevolgen ondervinden van menselijke activiteit.
Zij betoogt het volgende.

  • We are knotted beings.
  • We are all cyborgs.
  • We zijn stalkers (…), mensen die verboden zones in durven gaan (…). In die zone weet eigenlijk niemand precies de weg, of kan die weten, omdat deze voortdurend, op allerlei hoogst onvoorspelbare manieren, verandert.
  • We are humus, not homo, not anthropos; we are compost, not posthuman.
  • We zijn geen individu, maar dividu, geen ondeelbaar maar deelbaar wezen. De mens van vandaag leeft niet meer in een biotoop maar in een technotoop.
  • Het ‘else’ is datgene wat ontsnapt aan data: het subjectieve, de dromen, angsten en wensen, gevoelens zoals liefde of begrippen als rechtvaardigheid.
  • Zoals we in alle lijfelijkheid geboren worden, uit onze moeders geperst met om ons heen de geur van bloed en poep, zo eindigen we als een rottend, stinkend lijk. We zijn niet zozeer zum-Tode, maar zum-Leiche.

Kirsten bespreekt de ideeën van Donna Haraway, die sterk de nadruk legt op de taal en de denkprocessen waarmee de wereld wordt beschreven. Van belang hierbij is het onderscheid tussen de visuele waarneming (=objectief) en het denken. Je kunt alleen iets zeggen over het zichtbare gedrag.

It matters what matters we use to think other matters with; it matters what stories we tell to tell other stories with; it matters what knots knot knots, what thoughts think thoughts, what descriptions describe descriptions, what ties tie ties. It matters what stories make worlds, what worlds make stories. (Staying with the Trouble)

René ten Bos legt de focus op de objectiviteit en de bereidheid om jezelf tot object te maken.

Objectiviteit staat voorop en objectiviteit krijg je alleen als je bereid bent jezelf en andere mensen tot een object te maken. Het gevaar is dat die wetenschapper met zijn methoden, exactheid en objectiviteit ook de mens als een exact object ziet, dat wil zeggen, als een machine. (Dwalen in het Antropoceen)

Bruno Latour pleit in We zijn nooit modern geweest voor het reconstrueren van de scheiding tussen mensen en niet-mensen, zoals dingen, objecten, en beesten.

Vaak wordt moderniteit gedefinieerd in humanistische termen, om de geboorte van ‘de mens’ te begroeten (…). [Maar] zij gaat voorbij aan de gelijktijdige geboorte van het ‘niet-humane’, van de wereld van de dingen, of objecten, of beesten (…). Het is deze dubbele scheiding tussen hoog en laag enerzijds, en tussen mensen en niet-mensen anderzijds, die we moeten reconstrueren.

Henk Oosterling benadrukt het belang van beeldspraken om denkbeelden die het westerse denken een bijna onzichtbare samenhang hebben verleend, handen en voeten te geven.

Beeldspraak geeft denkbeelden handen en voeten. Als we ons afvragen (…) welke paradigmawisseling er zich op dit moment voltrekt, [moeten we eerst] vaststellen welk cluster van denkbeelden een cruciale rol heeft gespeeld in het modernistische discours over macht en verzet. Waar ik naar op zoek ben zijn diep in onze cultuur verankerde denkbeelden, die het westerse denken en doen nagenoeg onzichtbaar samenhang en focus hebben verleend. (Verzet in ecopanische tijden)

Kirsten laat vervolgens een aantal metaforen de revue passeren, zoals de machine als metafoor voor het lichaam, de stoommachine voor de emoties (Freud), compleet met overdrukventiel en de irrigatielandbouw voor de humoren-leer.

Volgens de oude Grieken werd de gemoedstoestand van mensen bepaald door het (on)evenwicht tussen vier lichaamssappen of, in het Latijn, humores: bloed, gele gal, zwarte gal en slijm. Al naargelang de overheersende humor, werden mensen grofweg ingedeeld in vier temperamenten. Ook aandoeningen werden toegeschreven aan een teveel of tekort aan bepaalde sappen.

Ook opgewektheid en depressie komen tot uiting in de metaforen die we gebruiken:

  • Opperbeste stemming – opleven – hogere sferen – opvrolijken – opbeurende berichten – opgetogen
  • De moed zonk in de schoenen – terneergeslagen, gebroken man – er knapte iets

Van belang is ook het onderscheid tussen cognitivisme (kennis van de werking van interne prikkels) en behaviorisme (interne prikkels zijn niet belangrijk, het gaat alleen om de uiterlijk waarneembare gedragingen).
Activiteit van de hersenen kan je door middel van plaatjes niet zichtbaar maken en Hubert Dreyfus stelde dat AI nooit een menselijke reactie kan genereren, omdat die uitsluitend voort kan komen uit het bewegende en voelende lichaam.

Hiermee sloot Kirsten Poortier haar inleiding af.


Na de pauze gaan de eerste vragen over het eerste en derde persoonsperspectief en hoe die zich tot elkaar verhouden.
Kirsten: De fenomenologen hadden moeite met het perspectief van de psychologie, hierbij praat je met de ander als een object. Dat is veel te beperkt. Het gesprek is het belangrijkste.
De eerste persoon is ook moeilijk af te bakenen: gaat toch ook over de derde persoon als je de innerlijke beleving tastbaar wil maken.
Ook als je op jezelf reflecteert neem je een beetje afstand van jezelf, dus het onderscheid is niet scherp te maken. Ook Levinas komt langs: spreken met de ander is het scheppen van de wereld.

Ook is de vraag of de ideeën van Latour ertoe (moeten) leiden dat ook bijvoorbeeld een rivier of een dier een stem moet krijgen.
Kirsten vraagt zich daarbij af of het voor het gevoel van sympathie nodig is de ander volledig te kennen. Die vraag beantwoordt ze ontkennend en dat geldt dus ook voor dieren.Zij maakt zich sterk voor het Levinas-perspectief: probeer je in de ander te verplaatsen.

Gevraagd wordt of het ooit zover zal komen dat er een parlement van de dingen zal komen.
Kirsten pleit er wel voor om voortdurend bezig te zijn met een andere houding in relatie tot andere dingen/wezens, overigens zonder alles te willen weten. Een parlement is dus niet per se noodzakelijk.

Zouden mensen dus toch altijd het laatste woord moeten hebben?
Kirsten vindt dat niet altijd noodzakelijk.

De laatste vraag gaat over het verschil tussen het eerste en tweede persoonsperspectief.
Voor het eerste persoonsperspectief gaat het vooral om inzicht in jezelf en het begrip data is daarvoor veel te beperkt.
Voor het tweede persoonsperspectief is vooral de taal bepalend.

En met deze vaststelling wordt een boeiende avond onder luid applaus afgesloten.

Paul van Dijk